Samenvatting
Dit hoofdstuk bespreekt de verschillende kinderbeschermingsmaatregelen, zoals een ondertoezichtstelling, een uithuisplaatsing, een schorsing en een beëindiging van gezag. De maatregelen worden steeds geïllustreerd met uitspraken van de rechtbank of het gerechtshof. Ook enkele maatregelen ter bescherming van het slachtoffer vanuit het strafrecht komen aan de orde.
Access this chapter
Tax calculation will be finalised at checkout
Purchases are for personal use only
Similar content being viewed by others
Noten
Artikel 37a - Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK).
De wet voorkomen van mishandeling van 08 maart 2007, Stb. 145, inwerking getreden op 25 april 2007.
I.h.k. van preventie van kindermishandeling strekt dit verbod ertoe elke opzettelijke toepassing van geweld op kinderen te verbieden. Hiermee is een balans nagestreefd tussen het recht van de ouders om hun kinderen naar eigen inzicht te verzorgen en op te voeden (onder andere beschermd door art. 8 EVRM) en de plicht van de overheid om kinderen te beschermen tegen aantasting van hun geestelijke en lichamelijke integriteit, wat voortvloeit uit art. 19 IVRK.
Vergelijk: Cees Hoefnagels. Tijdschrift Kindermishandeling 2009;2(1):10.
De Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen, Wet van 12 maart 2014, Stb. 2014,130.
Artikel 5.2.6 Wet maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 12c lid 3 Jeugdwet.
Hoofdstuk 4. Veilig Thuis. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Als de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) verneemt dat een minderjarige niet onder wettig gezag staat of dat dit feitelijk niet wordt uitgeoefend, stelt de Raad een onderzoek in. De Raad kan de rechtbank verzoeken om tijdens dit onderzoek een gecertificeerde Instelling (GI) voorlopig te belasten met de voogdij; zie hierna: 3.8.3.2.
Een lagere leeftijdsgrens dan 18 jaar geldt voor de medische behandelingsovereenkomst. Voor verrichtingen ter uitvoering van de behandelingsovereenkomst betreffende een ‘zestienminner’ heeft de arts in principe toestemming nodig van degene die over het kind het gezag uitoefent. (H. 20).
Artikel 1:251b BW noemt een limitatief aantal uitzonderingen op deze regel.
Ouderlijk gezag is een aan de ouders toekomend ‘recht’, hun gegeven in het belang van het kind en dit kan daarom niet los worden gezien van de verplichting dat belang te dienen (HR 25 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2714, NJ 1999/379).
Artikel 1:198 BW bepaalt wie juridisch moeder is (fig. 38.1); artikel 1:199 en artikel 199b BW wie juridische vader is (fig. 38.2).
Artikel 1:247 lid 1 BW en artikel 8 EVRM.
Artikel 1:247 lid 2 BW.
Per 1 april 2014; invoering van de Wet van 25 november 2013, Stb. 2014, 480 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek i.v.m. het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder, anders dan door adoptie.
Deze man is ook de juridisch vader als het kind is geboren binnen 306 dagen na de dood van de echtgenoot/geregistreerd partner van de moeder (art. 1:199b BW).
EHRM 20 december 2007, 23890/02, EHRC 2008/34 en casus 1: Hoge Raad 18 maart 2016.
De Aanbevelingen over de procespositie en hoorrecht van minderjarigen in de praktijk, mr. S. Kuijpers en mr. N. Postema, 13 augustus 2020, EB 2020/70.
De Raad verzoekt meestal tot OTS. Doet de Raad dat niet, dan kan de ouder (al dan niet met gezag) de rechter verzoeken om OTS. Ook kunnen om OTS verzoeken: de pleegouder, het Openbaar Ministerie (OM) en de gemeente van de woonplaats van het kind. De minderjarige niet.
Ook kindgebonden factoren kunnen reden zijn voor OTS (bijv. psychiatrische problemen of weglopen) en een combinatie van ouder- en kindgebonden factoren. Zie: Het hedendaagse personen- en familierecht, prof. mr. P. Vlaardingerbroek, Wolters-Kluwer 2020, 9de druk, p. 449.
OTS loopt door als het gezag over een kind verandert, bijvoorbeeld als het bestaande gezag (deels) wegvalt door overlijden van de ouder, maar ook als het gezag van een ouder wordt beëindigd. De andere ouder zet dan alleen het gezag voort. Zie: Rechtbank Limburg 8 augustus 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:8964, FJR 2019/26.23.
Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:218, FJR 2018/48.1.
Ook de GI is bevoegd een verzoek tot verlenging van de OTS te doen (art. 1:260 BW).
Onder voorwaarden kan een machtiging gesloten jeugdhulp worden afgegeven voor een minderjarige die 18 jaar is, voor een periode vanaf zijn 18de jaar. Er moet dan wel voor hem al een machtiging gelden én zijn behandeling moet al voor zijn 18de jaar zijn begonnen én voor zijn 18de jaar moet al een hulpverleningsplan zijn opgesteld. Deze gesloten jeugdhulp mag niet langer duren dan zes maanden, gerekend vanaf zijn 18de jaar.
Gezien de strekking van artikel 8 EVRM is dit beperkt tot een limitatief aantal gevallen.
Artikel 1:266 BW.
Een perspectiefbesluit (ook: opvoedingsbesluit) houdt het standpunt van de GI in over de vraag of terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders(s) nog aan de orde is of dat de minderjarige ergens ander zal opgroeien (ook wel het opgroeiperspectief genoemd). De bedoeling van de wetgever is dat de GI in dat geval overweegt om de rechter te verzoeken om over te gaan tot beëindiging van het gezag. Het perspectiefbesluit heeft in het huidige systeem van kinderbeschermingswetgeving geen zelfstandige betekenis en de ouders kunnen dat niet laten toetsen door de rechter. De toetsing van het perspectiefbesluit komt in het huidige systeem aan de orde in het kader van de beoordeling door de rechter van een verzoek van de Raad om het gezag van de ouders te beëindigen (art. 1:266 e.v. BW). Zie: Hoge Raad 01 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.
Artikel 1:267 BW.
Alleen als de Raad niet vraagt om gezagsbeëindiging, kan de pleegouder die de minderjarige minstens een jaar als behorend tot zijn gezin, verzorgt en opvoedt, daar om verzoeken. Ouders kunnen zelf niet om deze maatregel vragen. De GI die de OTS over een minderjarige uitvoert kan de Raad vragen om een verzoek tot gezagsbeëindiging in te dienen. Als de Raad dit niet wil, moet hij dit schriftelijk laten weten aan de GI. Daarna kan de GI de Raad verzoeken om het oordeel te vragen van de rechter of gezagsbeëindiging van het kind noodzakelijk is.
Vrg: artikel 1 IVRK; artikel 1 VN-Vrouwenverdrag; artikel 3 EVRM; artikel 8 EVRM.
Artikel 1:275 lid 1 BW.
Verrijn Stuart H. Kroniek strafrecht: Straatverbod. gebod om ‘uit de buurt te blijven’ Hoge Raad 24-05-1985 in de zaak van de aanrander-met-de hond. Nemesis 1985;6:293–8.
Website
Author information
Authors and Affiliations
Editor information
Editors and Affiliations
Rights and permissions
Copyright information
© 2024 The Author(s), under exclusive license to Springer Media B.V., part of Springer Nature
About this chapter
Cite this chapter
Siemerink-Looten, D.M. (2024). Kinderbeschermingsmaatregelen. In: van de Putte, E., Russel, I., Teeuw, A. (eds) Medisch handboek kindermishandeling. Bohn Stafleu van Loghum, Houten. https://doi.org/10.1007/978-90-368-2960-1_38
Download citation
DOI: https://doi.org/10.1007/978-90-368-2960-1_38
Published:
Publisher Name: Bohn Stafleu van Loghum, Houten
Print ISBN: 978-90-368-2959-5
Online ISBN: 978-90-368-2960-1
eBook Packages: Dutch language eBook collection